Niet voor niets wordt het Congobekken het groene hart van Afrika genoemd. Er is maar liefst 1,2 miljoen vierkante kilometer aaneengesloten tropisch bos. Het verdient daarmee een goede tweede plaats in de wereld, na de Amazone. Van die bossen ligt 60 procent in de Democratische Republiek Congo (DRC). En veel van die bossen zijn nog onaangetast, met iconische diersoorten als gorilla’s, okapi’s en bonobo’s. Maar dit groene verhaal heeft ook een keerzijde. Een waaier aan directe bedreigingen en indirecte oorzaken stuwt de ontbossing voort: tussen 2005 en 2010 verdween bijna 2 miljoen hectare bos.

Ons Afrikaanse kantoor in Kinshasa, de hoofdstad van de DRC, voert al jaren campagne om het bos te behouden en de rechten van de mensen die in het bos leven te verdedigen. Dat het daar niet makkelijk campagnevoeren is, wordt al snel duidelijk als ik het kantoor in maart bezoek en alle veiligheidsprotocollen krijg uitgelegd: niet zomaar in je uppie naar buiten lopen, in het donker alleen nog in de auto over straat, deuren op slot. Al na een paar dagen begint dat een beetje als een gevangenis te voelen, zeker als je thuis gewend bent overal op de fiets heen te gaan en lekker te rennen in het bos! Maar niet gek als je bedenkt dat NGO-medewerkers in de DRC regelmatig te maken hebben met bedreigingen. En kritisch campagnevoeren met een overheid die geen pottenkijkers wenst, is een ingewikkelde balanceeract.

Ik moet vaak met mijn ogen knipperen. De verhalen over mensenrechtenschendingen zijn voor mijn collega’s daar alledaagse werkelijkheid. Een terloopse opmerking van iemand die een afspraak afzegt, omdat hij per direct een lokale gemeenschap moest gaan helpen, waar zes mensen zijn neergeschoten. Ze waren in het bos vruchten en hout aan het verzamelen.

Het Greenpeace-team heeft de eerste jaren in de DRC veel geïnvesteerd in kennismaken met de bevolking, bedrijven en de overheid. En met succes. Duizenden scholieren schreven prachtige gedichten voor het bos. En in Oshwe, een dorpje in het regenwoud, hielpen we een radiostation te bouwen dat van elektriciteit wordt voorzien door zonnepanelen. En terwijl ik daar ben zitten we met de minister van milieu en vertegenwoordigers van de Wereldbank aan tafel om over het moratorium voor industriële houtkap te praten.

Die houtkap is een heel zichtbare en directe oorzaak van ontbossing. Zowel grote industriële houtkappers als kleinere bedrijfjes kappen in een wetteloze omgeving lukraak bos om. Niemand die ze serieus controleert. En ook dit hout komt nog steeds de Europese markt op. Ik zie de enorme stammen van woudreuzen klaarliggen op grote stapels in de haven bij Kinshasa. Bestemming: Frankrijk, China, en vele andere landen. Een positief resultaat van onze campagnes is dat sommige Nederlandse houthandelaars ons hebben toegezegd te stoppen met de import van dubieus hout uit de DRC.

Een nieuwe bedreiging voor de bossen van het Congobekken is landjepik door grote palmoliebedrijven. Nu het beschikbare land in Zuidoost-Azië begint op te raken, verhuizen die naar Afrika. Greenpeace houdt die projecten nauwgezet in de gaten. Zo ontdekten we dat een project in Kameroen aan alle kanten rammelt. De vergunningen kloppen niet, de kwekerij is illegaal, de plantage is ingeklemd tussen vier beschermde gebieden, tienduizenden lokale boeren vrezen hun land te verliezen en er wordt ook nog eens 70.000 hectare bos voor gekapt. De lokale bevolking, wetenschappers en NGOs zijn de strijd aangegaan om dit project te stoppen.

En zo hoort het ook. Alleen met gezamenlijke inspanningen kunnen we de prachtige oerbossen in de DRC behouden voor de toekomst