Hoe grote vervuilers ons miljarden aan belastinggeld kosten
Meer dan 4,4 miljard euro. Dat is de som aan belastinggeld dat jaarlijks naar grote klimaatvervuilende bedrijven in België vloeit. En hun uitstoot? Die daalt amper. Terwijl de zware industrie tal van voordelen ontvangt, worstelen heel wat gezinnen en kmo’s om de eindjes aan elkaar te knopen.
In het rapport “De vervuiler wordt betaald” zet Greenpeace België de verschillende publieke geldstromen aan de grootste klimaatvervuilende bedrijven in ons land op een rij.
Enkele voorbeelden van geldstromen:
- Gratis uitstootrechten: 2,3 miljard euro
Het grootste deel van die geldstromen valt onder het Europese Emissiehandelssysteem (ETS). Dat systeem plakt een prijs op CO2-uitstoot. Het doel ervan is om bedrijven te stimuleren om hun uitstoot te verminderen, in lijn met de Europese klimaatdoelstellingen. Bedrijven, onder het ETS, moeten uitstootrechten aankopen en inleveren om hun uitstoot te vergoeden. Toch krijgen heel wat bedrijven gratis rechten. En met dat systeem kunnen ze 3 keer langs de kassa passeren:
- Ze hoeven zelf niet meer te betalen voor hun schadelijke uitstoot.
- Sommige bedrijven hebben zelfs een overschot aan gratis rechten, die ze later gewoon mogen verkopen (lees: extra inkomsten).
- Ondanks dat gratis rechten een bedrijf niets kosten, kunnen ze de waarde ervan nog steeds doorrekenen aan hun klanten (lees: wij betalen).
Waarom krijgen bedrijven gratis rechten? Omdat landen buiten Europa niet met het ETS werken, waardoor bedrijven volgens beleidsmakers geneigd zouden kunnen zijn om hun productie te verhuizen. Maar er is geen concreet bewijs of onderzoek dat wijst op het risico van delokalisatie door het ETS. Bovendien zullen bedrijven buiten de EU die hun producten in Europa willen verkopen vanaf 2026 ook moeten betalen voor hun uitstoot via een heffing aan de buitengrenzen (Carbon Border Adjustment of CBAM). Reden te meer om de gratis uitstootrechten af te schaffen. Conclusie? De toekenning van gratis rechten is een enorme subsidiëring van de vervuilende industrie.
- Compensatie indirecte emissiekosten: 618 miljoen euro
Bedrijven uit de elektriciteitssector vallen ook onder het ETS, maar moeten hun uitstootrechten zelf betalen. De kosten hiervan kunnen ze doorrekenen in de factuur van de consument, wat een concurrentieel nadeel is voor bedrijven die veel elektriciteit verbruiken. Via steunmaatregelen van de EU worden die bedrijven gecompenseerd met de ‘compensatie indirecte emissiekosten’ (CIE).
Wie profiteert hier vooral van? Staalbedrijven en raffinaderijen, die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de Vlaamse industriële uitstoot. Hoewel de emissiekosten van een bedrijf lager kunnen zijn, keren de Vlaamse en Waalse overheden altijd de maximale compensatie van 75% uit. Dus zelfs als een bedrijf bijvoorbeeld 60% aan emissiekosten heeft, ontvangt het toch de maximale compensatie van 75%.
Dit zijn slechts 2 voorbeelden uit het rapport van de gigantische sommen die klimaatvervuilers ontvangen. Daarnaast profiteren ze van heel veel andere vrijstellingen, kortingen en directe subsidies. Zonder dat ze daar echt iets voor in de plaats moeten doen.
Het mag niet langer normaal zijn om vervuilende, winstgevende bedrijven te sponsoren met miljarden aan belastinggeld. Daarom roept Greenpeace op tot een rechtvaardig klimaatbeleid, waarbij dit soort fiscale cadeaus en fossiele subsidies stevig worden afgebouwd. Op die manier komen er publieke middelen vrij om gezinnen en kmo’s te ondersteunen en voor een rechtvaardige klimaattransitie te zorgen.
“Er wordt door beleidsmakers steeds luider geroepen dat er de komende jaren opnieuw drastisch gesnoeid moet worden in de overheidsuitgaven”, zegt Joeri Thijs, woordvoerder bij Greenpeace België. “Maar enkel met ambitieus beleid, administratieve ontzorging en stevige investeringen in bijvoorbeeld woningrenovaties en openbaar vervoer, kunnen we de nodige klimaattransitie realiseren én ervoor zorgen dat we iedereen daarbij betrekken. Een deel van de publieke middelen die daarvoor nodig zijn, valt ongetwijfeld te rapen in deze inefficiënte publieke geldstromen naar de zware industrie.”